Vorming tot analyticus
Het antwoord op deze moeilijke vraag is eenvoudig en duidelijk: niet. Men kan op dit moment geen analyticus zijn in het Gezelschap. Maar er valt wel meer te zeggen over deze vraag dan enkel dat.
Analyticus zijn is onmogelijk. Zich identificeren met een beroep, titel of eender wat is immers precies wat een analyse (af)leert. Analyticus worden of willen worden zou misschien kunnen, maar het vreemde verlangen dat iemand kan bezielen niet van het vreemde in zichzelf weg te lopen – er integendeel juist naartoe te gaan, dat ook nog eens bij de ander te beluisteren, en die ander ertoe te bewegen ook niet voor het vreemde in zichzelf op de loop te gaan – dat willen worden moet toch op zijn minst geproblematiseerd en bevraagd worden. Analyticus kan men in het beste geval enkel telkens opnieuw worden, in elke afzonderlijke analyse, in elke afzonderlijke sessie, in elk spreken, in dat ene moment van analytische act.
Maar hoe word je analyticus? Zeker niet zoals men kapper wordt. Het is geen stiel die men aangeleerd krijgt, het is eerder een vorming die men op zich neemt.
Maar ook de vorming van de analyticus raakt aan het onmogelijke. Ze bevindt zich op het snijpunt van twee van de drie door Freud onmogelijke beroepen genoemd: analyseren en vormen, Kurieren en Erziehen. Onmogelijk, maar toch zijn er analyses. Toch zijn er mensen die anderen beluisteren. Dat is niet vanzelfsprekend. In het gaande houden van het verlangen te luisteren en te spreken, kan het interessant zijn om het te laten ‘diffuseren’ in een vereniging. Dat zou één van de functies van de vereniging kunnen zijn, of beter: een mogelijk verbindingspunt tussen analyticus en vereniging kunnen zijn. Misschien biedt het soms een mogelijkheid te blijven verlangen.
Vele analytische verenigingen hebben procedures of criteria om te erkennen wie analyticus wordt. Niet toevallig toont de geschiedenis van psychoanalytische verenigingen vaak dat precies dat punt tot conflicten en splitsingen leidt. Dit kan onder andere te maken hebben met zich teveel identificeren met de titel analyticus, en die te weinig te beschouwen als wat hij maar is: een semblant. Een andere moeilijkheid met erkenningen is dat ze soms als een garantie, als gegeven door een absolute Ander worden gezien, en niet als een relatieve kwestie; een die van de ene die naar de ander verwijst, zoals betekenaars dat doen. Hier verknopen zich het analyticus worden en de vereniging op een tweede manier. De vereniging kan de mogelijkheid bieden om een overstap te maken van het spreken onder het gesternte van de overdracht met de analyticus naar een spreken, een getuigen tegenover een collectief, een getuigen over de lotgevallen van de overdracht. Kan de vereniging, in het bevragen van de rol en het statuut van de ‘enkele anderen’ tegenover of vanuit wie men zich als analyticus autoriseert, ten dienste staan van het ontsnappen aan de eigen analyticus? In die beweging zou er ook iets kunnen worden doorgegeven en op die manier zou er gezorgd kunnen worden voor één van de bestaansredenen van de vereniging: de transmissie van de psychoanalyse.
Om te proberen behoeden dat deze belangrijke kwesties verworden tot hun negatieve invulling, is er in het Gezelschap altijd het idee geweest om titels niet of enkel tijdelijk toe te kennen. Maar ook daarmee is geen definitieve oplossing gecreëerd. Op dit moment is er dan ook géén erkenningsprocedure, maar zijn er wel forums (bijvoorbeeld het atelier voor psychoanalyse) om te bevragen zonder dat deelname een titel oplevert. Ook het lid worden zelf is een belangrijk moment. Net zoals in het atelier, staat ook daar een subjectieve getuigenis (aan de hand van de Wegwerktekst) centraal; een getuigenis die onthaald wordt door de leden van het GPP en dus ook de beweging van het individu tegenover het collectief bevat.
Dit zijn momenteel de twee passagemomenten die het Gezelschap aanbiedt. Dit aanbod is beperkt en is ook niet meer dan een aanbod waartegenover elk subject zich in eigen verantwoordelijkheid kan verhouden. Elkeen vormt zelf de eigen vorming, die uiteraard veel ruimer is dan enkele passagemomenten en die ook slechts door elk subject op zich kan genomen worden. Enkele elementen maken er in het Gezelschap sowieso deel van uit; het koninginnenstuk van de vorming; de eigen analyse, het volgen of geven van seminaries in het Vormingsinstituut, werken in kartel, en een engagement in de vereniging.
Behalve deze punten en het vermelde onthaal en atelier, kunnen er in de schoot van het Gezelschap nog dispositieven ontworpen worden, bijvoorbeeld op de plaats waar tot voor kort de commissie psychotherapie zich bevond. Zulke dispositieven zullen steeds meer bevragen dan dat ze beantwoorden. Het Gezelschap wil in die zin niemand benoemen tot analyticus zijn, maar juist aanmoedigen analysant te blijven.