Eerste nieuwsbrief van onze nieuwe voorzitter

Eerste nieuwsbrief van onze nieuwe voorzitter
Gepost op februari 6, 2018 onder Gezelschap, Intern, Publicaties


Beste leden,


met heel veel trots richt ik mijn eerste nieuwsbrief tot u allen. De nieuwjaarsreceptie ligt nog vers in het geheugen, dus u mag deze brief tevens als nieuwjaarsbrief beschouwen! Op deze receptie heb ik overigens als kersverse voorzitter het woord tot de aanwezigen gericht en ik wil graag hier hernemen wat ik daar gezegd heb, aangezien de boodschap m.i. iedereen aanbelangt.


Wie de afgelopen weken de media gevolgd heeft, zal gemerkt hebben dat één van onze collega’s in opspraak is gekomen in de zaak Ivo Poppe. Deze “diaken des doods” heeft meerdere (al dan niet terminaal zieke) mensen naar de andere kant geholpen door lucht in hun aderen te spuiten. De kat werd uiteindelijk de bel aangebonden op het moment dat een psychiater, die hij had geconsulteerd, is beginnen spreken. De collega analyticus in kwestie heeft eveneens gedurende enige tijd de heer Poppe op zijn divan gehad, maar heeft nooit uit zijn praktijk gesproken. Ook later, eens hij in het juridische vangnet terecht kwam, heeft hij voet bij stuk gehouden door zich te beroepen op zijn beroepsgeheim. Volgens hem zou een dergelijk spreken uit de praktijk een gevaarlijk precedent vormen. Immers, waar in onze samenleving kan men nog vrijuit spreken, indien men bij het minste vermoeden van imminente wreedheden de beslotenheid van de consultatieruimte moet doorbreken? Moeten we elke obsessioneel die zijn wrede fantasieën opbiecht, melden bij de gerechtelijke instanties? Wat met de pervert, die middels het spreken op de divan erin slaagt iets van zijn genot op fantasmatische wijze te bewerken waar het anders misschien werd uitgeageerd in het Reële? En wat met de hystericus, die zijn jaloerse fantasieën op de spits drijft?


Juridisch gezien spreekt men over het beroepsgeheim. Maar wat is een geheim? Freud zei dat mensen geen geheimen kunnen houden. Wanneer zij dat wel doen, beginnen hun vingertoppen te spreken. Lacan zei dat het niet is omdat we een geheim vertellen, het daarmee ophoudt een geheim te zijn. En Julien Quackelbeen zei ooit dat hoe meer hij over een geheim te weten kwam, des te groter dat geheim werd. We kunnen op het woord “geheim” ook dezelfde analyse uitvoeren als Freud deed op het woord “heimlich”: het is zowel wat vertrouwd is, als wat verborgen blijft. “Verborgen in den heym”, in het huis – of in de consultatiekamer. Hiermee moge duidelijk wezen dat het beroepsgeheim op de beslotenheid van ons werk slaat. Maar waarop slaat die beslotenheid? Betreft ze de overdracht? De analysant begaat nochtans geen deontologische of ethische fout wanneer hij over zijn analyse getuigt. Hoogstens wrijven we hem een “lek in de kuur” aan. Bovendien vormt de getuigenis door de analysant over zijn analyse de kern van de passe. De beslotenheid van de spreekruimte, de verantwoordelijkheid om die te garanderen, treft eerder de analyticus. Het lijkt mij dan ook dat onze collega niet zozeer het beroepsgeheim verdedigt, want dat is een juridische term, maar eerder de positie van de analyticus – in de zin dat deze positie het spreken ondersteunt. En één van de voorwaarden daartoe is nu dat de analyticus binnen de analyse aan dat spreken een radicaal ander statuut geeft dan buiten de consultatiekamer. Binnen de analyse moet men alles kunnen zeggen, ook de wreedste fantasieën, en soms ook het opbiechten van daden die men ooit gepleegd heeft. Enkel wanneer er een risico is op nieuwe feiten, kan men van de analyticus verwachten dat hij zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid opneemt – en zelfs dan kunnen we ons afvragen of hij daarmee zijn analytische positie opheft.


En nu kom ik graag tot mijn punt: deze heisa rond het beroepsgeheim raakt, wat mij betreft, de twee thema’s die wij dit jaar gekozen hebben als werkpunten binnen het Gezelschap, met name: de kost van de analyse en de erkenning.


Laten we beginnen met de kost. De analyse kost iets, en niet enkel geld. Indien ze wordt doorgevoerd kost ze de analysant ook een stuk genot – en vaak nog veel meer. Maar het betreft hier niet enkel een kost voor de analysant. Ook de analyticus kent de kost van een analyse: hij betaalt er met zijn persoon (als speelbal van de overdracht – en dat kan ver gaan) en met zijn oordeel (hetwelk duidelijk is in dit mediacircus: wat als onze collega een verkeerde inschatting van het risico had


gemaakt?). Deze kost moet hij kunnen dragen, en de financiële vergoeding die hij voor zijn arbeid krijgt zal haar zeker niet dekken. De analyticus betaalt immers met iets waar geen prijs op kan gezet worden. Gelukkig heeft hij nog de supervisie en de eigen analyse om iets van deze kost draaglijk te maken. Maar voor sommigen is dit niet voldoende, en daarin kan een vereniging tegemoet komen. Het samen zitten, samen spreken met zij die dezelfde lasten dragen, kan ook helpen. Dan wordt het een gedeelde kost. Dat is wat het atelier beoogt dit jaar: het ondervragen van de kost van de analyse, zowel voor de analysant als voor de analyticus. Maar we moeten niet noodzakelijk altijd over onze kliniek spreken om die kost draaglijk te maken. Dat is ook belangrijk, maar het is minstens even belangrijk dat wij ook eens samen kunnen zitten zonder daarom de arbeid verder te zetten. We kunnen ook gewoon elkaar ongedwongen treffen, samen tafelen, samen palaveren, samen kletsen, wetende dat wij een geheim delen. Wat gezegd wordt en wat niet gezegd wordt krijgt ook daar een even belangrijke rol in het gezamenlijk dragen van de kost van de analyse.


Vervolgens is er ook de kwestie van de erkenning. Ik zei al dat de beslotenheid van het beroepsgeheim in feite het statuut van het spreken betreft. Dat de beslotenheid van de analytische ervaring net door die collega wordt verdedigd, die audio-opnames van zijn sessies, met uitdrukkelijke toestemming van de patiënt natuurlijk, gebruikt in het kader van onderzoek en onderwijs – dat het net hij is die hier een lans breekt voor het beroepsgeheim, vind ik interessant. Ik kan mij zelf moeilijk vinden in het opnemen van sessies. Ik zou dat nooit doen, en ik stel mij vragen bij de effecten die deze praktijken hebben op het statuut van de analyse als analyse. Maar waarom vind ik dat? Wat mij betreft geeft de opname een radicaal ander statuut aan het spreken. Maar lang niet iedereen is het daarmee eens. Dit betreft met andere woorden de erkenning: ik erken het ene als een verdediging van de analytische positie, terwijl ik bij het andere de zuiverheid van de analytische positie in twijfel trek. Het statuut dat wij geven aan het spreken, de wijze waarop wij onze analytische positie daarin waarmaken, is ook iets waar de vereniging in tussen kan komen. Ik spreek natuurlijk vanuit mijn achtergrond in de uitwisselingen. Ook binnen het i-aep is er een onderlinge erkenning, op verenigingsniveau dan. De verenigingen van het i-aep erkennen elkaar onderling als analytische verenigingen. En hoewel deze discussie de laatste tijd vooral op vlak van politiek en wetgeving wordt gevoerd, betreft zij in haar kern nog steeds de analytische positie. Vertrekkend van deze gemeenschappelijke erkenning stellen we ons daar de vraag hoe we de analytische positie collectief kunnen erkennen en maatschappelijk laten erkennen. En ook hoe wij samen kunnen werken om de aard van deze positie blijvend te ondervragen. Zulks was ook het opzet van het Seminarie van het Gezelschap: we wouden de notie van de erkenning binnen het GPP ondervragen door aan enkelen een getuigenis te vragen over waarom zij bij het gezelschap zijn en, in het verlengde daarvan, in welke hoedanigheid zij het GPP erkennen. Maar als ge aan uw geliefde vraagt waarom zij u precies graag ziet, dan kan dat tot verrassende uitkomsten leiden. Zo verliep het althans met ons seminarie: drie inschrijvingen en geen sprekers. We moeten het dus over een andere boeg gooien. Tijdens de laatste Raad van Bestuur hebben we besloten een cartel op te richten rond het boekje “La passe de Lacan” van Francis Hofstein, ten einde de notie van de erkenning te ondervragen. Hiermee verschuift de verantwoordelijkheid van de Raad van Bestuur van een louter administratieve verantwoordelijkheid naar een meer inhoudelijke. Dit was voordien natuurlijk ook al zo. Wanneer we ons buigen over kwesties zoals de wetgeving, en de positie van het GPP daarin bepalen, dan zijn we ook met inhoudelijke kwesties bezig. Maar met dit cartel willen we met de Raad van Bestuur een opening creëren. We plannen vier bijeenkomsten waarop elk lid van het GPP van harte welkom is, zonder blijvend engagement. Deze bijeenkomsten zullen uiteindelijk leiden tot een product, dat het volgende werkjaar zal gepresenteerd worden. Wij hopen dat de Raad van Bestuur aldus enthousiasme kan kweken om de positie van de analyticus en haar erkenning binnen het GPP blijvend te ondervragen – en dus ook wat wij onder spreken verstaan, wat het spreken binnen de analyse zo bijzonder maakt en wat haar geheim is. Deze bijeenkomsten worden gepland telkens op zaterdag om 20u, en meer precies op volgende data: 17 maart, 14 april, 26 mei en 16 juni. Wie wenst deel te nemen aan één of meerdere bijeenkomsten van dit cartel kan zich tot mij richten (david.schrans@gmail.com). Het is niet noodzakelijk het boek gelezen te hebben om deel te nemen en de vorm die het cartel zal aannemen zal afhangen van het aantal deelnemers. Dit kan dus een klassiek cartel zijn, maar evengoed een rondetafel discussie of een octaviaanse discussie.


Tot slot nog enkele mededelingen.


Wij hebben er sinds kort een nieuw lid bij en haar naam is Laura Gilles. Namens de Raad van Bestuur en het hele Gezelschap heten wij haar van harte welkom!


Op de valreep, maar wie zich nog vrij kan maken: op donderdag 8 februari om 19u30 geeft GPP-lid Dominique Hubain een lezing getiteld “Wat is psychotherapie?” in de Krook. Deze lezing wordt georganiseerd door het GPP in samenwerking met de vzw Vormingplus.


Frederik Van Driessche zoekt mensen die bijdragen willen leveren voor een nummer van de Psychoanalytische Perspectieven, met als thema: Psychoanalyse, Maatschappij & Politiek. Geïnteresseerden kunnen altijd contact met hem opnemen: fre.van.driessche@gmail.com .


Tot slot nog twee warme uitnodigingen. Eén voor het Atelier voor Psychoanalyse, met als thema “De kost van de analyse”. Dit zal doorgaan op zaterdag 28 april. Geïnteresseerden kunnen zich inschrijven bij mij: david.schrans@gmail.com . De andere voor de Intercarteldag, die zal doorgaan op zaterdag 23 juni. Wie daar een bijdrage wenst te leveren mag steeds contact opnemen met Barbara Van Der Veken: barbara.vdveken@gmail.com .


Ziezo dat was het. Mijn eerste nieuwjaarsbrief zit erop. Ik dank u voor het lezen en hoop u binnenkort ergens te treffen!


Uw kapoen, David Schrans