Bericht van de nieuwe voorzitter
Beste leden van het Gezelschap,
Onze huidige voorzitter bracht u al op de hoogte van de samenstelling van onze nieuwe Raad van Bestuur, maar ik richt graag zelf nog eens het woord tot u.
Zondag 1 oktober was een mooie dag. Iemand merkte op dat hij in het verslag van de vorige Algemene Vergadering vermeld stond als zowel aanwezig als afwezig. Dat kan natuurlijk, ik ben op sommige gelegenheden ook aanwezig afwezig of afwezig aanwezig. Deze zondag had ik evenwel de indruk van een sterke aanwezigheid, met name van het Gezelschap als gezelschap. Het moreel verslag, een morose term als je het mij vraagt, van de verschillende secretariaten klonk in elk van de gevallen niet zozeer als een verslag, dan wel als een getuigenis. Elke secretaris getuigde van een persoonlijk engagement in zijn of haar functie en van de vruchten daarvan. In het afgelopen werkjaar zat goesting, en die goesting bleek besmettelijk. Dit leid ik niet enkel af uit de verkiezing van een voorzitter, waarvoor deze keer twee kandidaten zich meldden, maar ook uit het engagement van een hele tros jonge, nieuwe leden die zich bereid stelden de vrijgekomen functies op te vullen. Ik kon uit de warmte en het enthousiasme van deze dag maar één ding concluderen: het gaat goed met het Gezelschap.
Wat nu met dat komende werkjaar? Tijdens mijn eigen getuigenis over het Secretariaat Uitwisselingen merkte iemand op dat hij moeilijk vat wat nu een vereniging tesamen houdt en hoe men zich daar als lid tegenover kan verhouden. Hij drukte enige teleurstelling uit dat hij bij het Gezelschap daar nog geen antwoord op had gevonden. Waarop twee antwoorden volgden vanuit het publiek: “Niets weerhoudt u om iets op te starten rond deze vragen” en: “Misschien is het maar goed dat je daar niet onmiddellijk een antwoord op hebt gevonden.” Zowel de opmerking als die replieken raken aan twee zaken waarmee ik het volgende werkjaar tegemoet wil treden.
Vanuit mijn functie als secretaris uitwisselingen weet ik maar al te goed dat het smeden van een antwoord op de vraag naar wat een vereniging zich doet verenigen een ware sisyphosarbeid is. Gedurende de zes jaar waarin ik die functie heb uitgevoerd, heeft men binnen het i-aep meermaals die steen de steile helling opgeduwd – maar ik heb er ook geleerd dat we deze arbeid, Camus indachtig, met de glimlach kunnen voltrekken. Er zijn geen pasklare antwoorden op. Wat het statuut is van het Gezelschap als gezelschap lijkt mij dan ook een vraag waar wij verder rond dienen aan het werk te blijven. Maar we hoeven die vraag niet steeds op een rechtstreekse wijze te benaderen. Verschillende secretariaten (niet enkel uitwisselingen, maar ook de cartelwerking, het Vormingsinstituut, e.d.m.) en bepaalde initiatieven binnen het GPP richten zich op directe of indirecte wijze op deze vraag: wat is ons statuut als vereniging? Ik stel dan ook voor dat we deze pertinente vraag in het achterhoofd houden wanneer wij verder werken. Haar antwoorden zullen nu eens als een flits opduiken en weer verdwijnen (zoals het sluitende en ontsluitende onbewuste), dan weer tussen de regels door te lezen zijn.
De tweede zaak waarmee ik het komende werkjaar tegemoet wens te treden is de vraag naar de verhouding van elk lid ten aanzien van de vereniging. Dit is een vraag die al geruime tijd gesteld wordt vanuit het Secretariaat Onthaal: waarom wenst iemand zich vanuit zijn of haar particuliere/singluliere geschiedenis in te schrijven in een vereniging? Wat is voor iemand het statuut van dantwoordene “quelques autres” die het Gezelschap vormen? De notie van de erkennig werd op de Algemene Vergadering hiermee in verband gebracht. Nu zowel de werkgroep analytici als de commissie psychotherapie zijn geschrapt (en deels vervangen door het Atelier), kan men zich de vraag stellen of het Gezelschap en haar individuele leden nog behoefte hebben aan een erkenning (al dan niet in de vorm van een procedure). Enige afkeer van het woord erkenning was hierbij op de AV niet te miskennen. Zelf heb ik geen problemen met de notie van de erkenning. Ze is volgens mij fundamenteel menselijk en keert terug op verschillende punten in iemands parcours, en zelfs in het parcours van een vereniging (zo merkte iemand op dat één van de supervisoren van het Atelier het Gezelschap als vereniging erkende – “daar gebeurt iets interessants”). Ik wil alle leden dan ook uitnodigen om zich te buigen over de kwestie van de erkenning en welk statuut wij haar nog kunnen geven binnen het Gezelschap, rekening houdend met wat er daarbuiten gebeurt.
Dit zijn enkele zaken die mij bezighouden, en waar rond ik mijn functie als voorzitter vorm wil geven. Echter, het elan waarop het Gezelschap nu voortschrijdt is enkel mogelijk geworden door het engagement van u, de leden. Het is mij dan ook een waar genoegen en een hele eer uw vertrouwen te mogen genieten en ik ben ervan overtuigd dat wij de komende twee jaar, met onze nieuwe Raad van Bestuur dit elan zullen blijven aanhouden. Ik kijk er naar uit met jullie allen samen te werken en ben benieuwd naar wat de toekomst ons zal brengen.
Zeer genegen groeten,
David Schrans